ALS IK OUD BEN WIL IK ZINGEN

       Dm              C
Als ik oud ben wil ik zingen,
       Es                Bes
als ik oud ben maar nog sterk,
          Des           As
als mijn vracht herinneringen
         C                F
tot stom eenvoud zijn verwerkt.
       Dm              C
Als ik oud ben wil ik zingen
          Es               Bes
met een stem van cokes of grint.
         Des                 As
Niemand vraagt meer hoe de stem klinkt
        C                C7
van de liggengaande wind.
       F       A7         Dm
Als ik oud ben    wil ik zingen.

Als ik oud ben wil ik zingen,
oud ben maar nog niet verrot,
zoals oude bomen zingen
voor Jan Lul of voor hun god.
Ook een oude boom wil ruisen
bij een bries of bij een storm,
ook al zit zijn kruin vol luizen,
ook al zit zijn voet vol worm.
Als ik oud ben wil ik zingen.

Als ik oud ben wil ik zingen,
oud ben maar nog niet ontmand,
zingen uit een bek die proevend
van het leven is verbrand.
Als ik oud ben wil ik zingen,
desnoods uit de maat en schril
en ik wil geen jaar meer verder
als ik niet meer zingen wil.
Als ik oud ben wil ik zingen.

Als ik oud ben wil ik zingen,
als ik oud ben maar niet zot,
als de laatste gier zijn kringen
in de lucht schrijft en ik spot:
“Kijk maar goed, jij azend wachter,
'k heb mijn siersels afgegooid,
't vlees werd taai de ziel werd zachter,
slechter voedsel vrat je nooit.”
Als ik oud ben wil ik zingen.

Als ik oud ben wil ik zingen,
oud ben maar nog niet verdord,
voor een kind dat niet kan slapen,
voor een kind dat vruchtbaar wordt
en voor gecastreerde katers
aan wie liefde was beloofd
en voor pausen en voor paters
drijvend op hun vlot van geloof.
Als ik oud ben wil ik zingen.

Als ik oud ben wil ik zingen,
oud maar liggend aan jouw zij,
na die honderdduizend dingen
die een liefde maken... jij...
Jij die zingen, zingen, zingen
hebt verdragen – wat een vrouw -,
maar straks zal ik eeuwig zwijgen
en dat doe ik alleen voor jou.
Maar... als ik oud ben wil ik zingen.