Melkboerenhond

Capo 2
     A            E         A             E
Er kwam eens een melkboerenhond naar de stad
    D                                    A
die onder zijn staart iets merkwaardigs had;
      D            E          A        Fism
niet zo maar zo’n ding dat eenieder verwacht
         B7                                  E
bij een melkboerenhond van het mannelijk geslacht,
         A         D            E            A
bij een melkboerenhond van het mannelijk geslacht.

Maar een sproei- en een spuit- en een sprietsapparaat
zoals er op aarde geen tweede bestaat;
hij sproeide doorlopend, doch nimmer gehaast,
sloeg nimmer iets over, spoot nimmer er naast,
sloeg nimmer iets over, spoot nimmer er naast.

Geen boom of geen hek of hij hield even stop
en tilde dan sproeizaam zijn achterbeen op;
geen wonder dat zoiets bewonderaars trok
en druk werd besproken in kennel en hok,
en druk werd besproken in kennel en hok.

Zo’n beest van een melkboer van het platteland
met een blus in de blaas voor een uitslaande brand
wekte woede en afgunst bij honden van ras
die het heel zelden brengen tot half zulk een plas,
die het heet zelden brengen tot half zulk een plas.

Ze kwamen hem ruiken, gelokt door de geur,
zijn in- en zijn ex- en zijn posterieur;
het ging hem vervelen, dus hief hij zijn poot
en gaf hun de zegen van klein tot groot,
en gaf hun de zegen van klein tot groot.

Toen liep ‘ie een zaak in en sprenkelde vlot
een openstaand kistje met Engelse sprot
en sprietste nog steeds toen hij eensklaps en hoog,
door de schoen van de visboer de straat over vloog,
door de schoen van de visboer de straat over vloog.

Waar hij prompt na de landing een kind dat daar hinkelde
nog snel “en passant” op het hinkelblok pinkelde;
dit meesterlijk staaltje van pinkeltechniek
won hem de harten van ’t hondenpubliek,
won hem de harten van ’t hondenpubliek.

Nu kwamen de honden van o-overal
en hielden een holiday-spriets-festival,
en daar is de beste der sprietsers gekomen;
een hond van wel honderd en vijftig bomen,
een hond van wel honderd en vijftig bomen.

Die met Pol van de melkboer, zo heette de hond,
de vochtige strijd met de bomen aanbond;
na tweeduzend bomen waar hij duzend aan loog,
viel de kampioen sprietser reeds hulpeloos droog,
viel de kampioen sprietser reeds hulpeloos droog.

Zodat deze droogpruim de helft nog niet haalde
van wat onze Pol in zijn eenvoud bestraalde;
Pol die inmiddels de kroeg en de kerk
royaal had voorzien van zijn watermerk,
royaal had voorzien van zijn watermerk.

En die na een uurtje de rest van de stad
van stoeprand tot dakgoot besprenkeld had,
waarna hij weer rustig landinwaarts vertrok
naar het oude, vertrouwde melkboerenhok,
naar het oude, vertrouwde melkboerenhok.

En d’ arme verslagen ex-sprietskampioen
die de eerste twee weken geen plasje kon doen,
martelt zich nog steeds zijn arm hondenbrein
hoe een hond van een melkboer zo waterig kan zijn,
hoe een hond van een melkboer zo waterig kan zijn.

      D             E           E7        A      Fism
Een vraag die voor Pol en voor velen een weet is,
                   D   E             A
want Pol lijdt al jaren aan diabetes!