De ballade van de vrouwenjager
Am Dm G Am
Ik die als knaap reeds met mijn moeder vrijde
Dm G C
tot ze mij een zuster of een dochter bracht,
Am Dm G C
moest jaren later beiden saam verleiden
E Am B7
tot ik een zoon won voor mijn nageslacht.
F G C
Ei, puritein, die dit niet wilt aanvaarden
Am Dm G C
en me beledigt, scheldt voor leugenvent,
E Am A7 Dm
lees dan hoe allen door elkander paarden
B7 E
in ’t zo verketterd oude testament.
Refrein:
F G C
Gij bloost die deze biecht van lusten leest;
E Am
ik ben altoos een duivelskind geweest.
‘k Ben elke najaarsnacht een jaar verouderd
en elke lentenacht een halve eeuw,
ik werd op iedere hittegraad gelouterd
in ‘t bed van bruid en maagd en jonge weeuw;
uit nonnenharten vlocht ik rozenkransen
en ’t liefst van al in zwoele zomertijd;
als langoureus de lusten tango’s dansten,
heb ik in ’t hooi een boerenmeid verleid.
Refrein
Ik ben de minnezanger aller tijden,
ja heel wat ouder dan Methusalem,
die luttel eeuwen mocht de vrouwen wijden
zijn oud karkas en hese boemelstem;
maar ik bleef eeuwig jong en onbezonnen
en val zo min als vroeger uit de toon,
hetaeren, courtisanes heb ik verwonnen,
ik ben de hartstocht, satans oudste zoon.
Refrein
Ik kon van Salomé Johannes vergen,
en schreef de Borghia’s een minnedicht,
bij mij kwam Mata Hari zich verbergen,
ik hief de Medici’s in ’t pauselijke licht;
de kuise Suse ging aan mij ten gronde,
ik sliep in ’t purperen bed der Pompadours,
was met Boleyn en Catherine verbonden,
o Liebe, minnespel, o folle amour.
Refrein
Ik ben de ongekroonde koning aller hoven,
want ik ben Raspoetin en Salomon,
Hendrik de Achtste en ook Casanova
en schitter onder elke hoogtezon,
want ook in kroegen, krotten of bordelen
ben ik de vrouwenridder zonder naam
die dagen ophitst tot ze nachten telen.
Dan hoor ik ‘t kozend spel uit ’t open raam.
Refrein
‘k Ging nooit ter school, maar spreek toch alle talen:
je t’aime, I love you, Liebling, ‘k hou van jou,
want elke vrouw moet mij haar tol betalen
zo Hawaïenne, geisha, lappenvrouw.
Ik voel bij ’t glijden over hun klavieren
de wondere kracht die in mijn vingeren schuilt,
als plots de lusten, tomeloze gieren,
aan ’t lichaam likken dat erbarmen huilt.
Refrein
Zo trok en blijf ik onweerstaanbaar trekken
tot spot van heimwee, spot van spijt en trouw
door krijgsgewoel en ander spel van gekken
verzadigend de lust van elke vrouw.
Als eens van d’aard gespleten door atomen
slechts Eva op een bergtop overblijft,
dan is mijn taak vervuld, mijn eind gekomen
als deze vrouw in mijn gestreel verstijft.
Refrein:
Gij bloost die deze biecht van lusten leest;
E Am D Am
ik ben altoos een duivelskind gewee------st.