De eglantier
Capo 1
Voorspel: C G7 C F G C G7 C F G
C G G7 C F C
Op een rots lag zij te zonnen, op een rots te midden der rivier;
F C F C F C D G
toen kwam daar een horzel brommen, maar het brommen deerde haar geen zier,
C G G7 C F C
want ze hoorde speelse bronnen liedjes zingen in het groene wier,
F C F C F C G E E7
en terwijl de bronnen zongen op de gouden zonnelier,
Am G G7 C F C G C
bloeide in haar droom ontgonnen, bloeide toen een eglantier.
Tussenspel: Am G G7 C F C G C
Langs de oever wierp een jongen plots een kei te midden der rivier;
’t meisje schrok en alle bronnen zwegen even in het groene wier,
want hun lied was losgesprongen uit de snaren van de zonnelier,
en terwijl de bronnen zongen op de gouden zonnelier,
zijn ze beiden weggezwommen naar een oever ver van hier.
En zij zag die blonde jongen in het water duiken met veel zwier;
om haar hier kwam hij gezwommen in een boog van schuimend puur plezier,
en de waterdruppels sprongen op de snaren van de zonnelier
en terwijl de druppels zongen schoof zijn hoofd vanonder ’t wier
en hij stak toen, ongedwongen, in d’r haar een eglantier.
Toen kwam weer die horzel brommen maar het brommen deerde hen geen zier,
want zij lag naast hem te zonnen op de rots, te midden der rivier,
en zij hoorden speelse bronnen liedjes zingen in het groene wier,
en terwijl de bronnen zongen op de gouden zonnelier,
zijn ze beiden weggezwommen naar een oever ver van hier.
Am G G7 C F C G C
E7 Am G G7 C F C G C F C F C F C
Op het water van de bronnen dreef de kleine eglantier.