De zwerver
Voorspel: Am E7 F G Am
Am Am/fis E7 Am Am/fis E7
In de lente als de takken blaren botten in de zon,
F G Am
ga ik naar de zomer snakken, drink ik water uit de bron.
Am/fis E7 Am Am/fis E7
In de steden op de treden van de huizen, sy--no---niem
F G Am
staan de mensen zon te wensen, maar die is daar niet te zien.
C Am E
En de mensen in de steden hebben als de lente straalt
C Am E
heimwee naar een Eden waar de zon door dwaalt,
F C Am
grote groene, groene bomen, troepen vlinders in het veld.
E7 Am E7
Ik heb duizend stromen en de burgers hebben geld.
In de zomer als de schoven dampen in het hete licht,
spoelen buien plots van boven ’t zoute zweet van mijn gezicht.
In de steden op de treden van de huizen, grauw en grof,
staan de mensen en verwensen al dat stuivend zomers stof.
En de mensen in de steden dromen als de zomer bloeit
diep tussen de stenen waar de zon hen schroeit
F C Am F
van de milde, milde regen, gutsend op het gouden veld.
Am E7 Am E7
Ik heb het veld gekregen en de burgers enkel geld.
Maar in de winter als de regen striemend langs de velden vaart,
heb ik kou, zit ik verlegen om de warmte van hun haard.
In de steden, op de treden van de huizen, dak aan dak,
staan de mensen vuur te wensen, halen sleutels uit hun zak.
En de mensen in de steden hebben, als de winter waait
bont om zich te kleden en een vuur dat laait
en een goed verwarmde wagen en een lieve, zachte vrouw.
Ik kan enkel klagen: ‘k heb kou.