Herfstlied voor een dode vriend
Am Dm Am/c E
Deze herfst is te kil om een lied te schrijven.
Am Dm G E
Vooral, nu jij er niet meer bent, Egidius,
Am
jij had bij
me moeten blijven,
Dm E Am
want ik had
me aan jou zo gewend.
Bes A Bes G
Vroeger
schreef ik in mijn opstel, bij de meester in de school,
C7 F Bes A
dat de herfst
een mooi seizoen was en een allertriest symbool.
Bes A Bes G
En ik kreeg
dan vaak een negen, en soms kreeg ik wel eens tien,
C7 F Bes A
want ik had
de mooiste regen, die ooit ergens was te zien.
D A D A
O, ik liet de
blaren vallen, en ik had de felste wind.
D A G A
Ik liet
honderd hoornen schallen van de jagers welgezind.
Bm Fism Bm E
Ik beschreef
de mooiste graven, o, die graven van de dood,
A Fism Bm E
en de blaren
werden raven, zwarte raven levensgroot.
Deze herfst
is te kil om een lied te schrijven.
Vooral nu jij
er niet meer bent, Egidius,
jij had bij
me moeten blijven,
want ik had
me aan jou zo gewend.
Ook nu
bloeien chrysanthemen, op je mooi versierde graf.
Maar de
sterrendiademen van de zomer vielen af.
Onze zomers
duren uren, onze herfst een eeuw te lang.
Maar mijn
pijn zal langer duren en de winter maakt me bang.
Zonder vriend
en zonder broeder, ga ik naar dit klam seizoen,
want de
sterkste rots wordt poeder, daar is weinig aan te doen.
Ik proef
overal de aarde, die men uitsmeet over hem.
Als ik
terugdenk aan zijn vriendschap, kruipt het zand weer in mijn stem.
Deze herfst
is te kil om een lied te schrijven.
Vooral nu jij
er niet meer bent, Egidius,
jij had bij
me moeten blijven,
want ik had
me aan jou zo gewend.